Afscheid van Joop Schets

(door René de Cocq)

Mijn debuut bij Bachkoor Apeldoorn was in het najaar van 1994, in het dirigentloze tijdperk wegens de ziekte van Bruno Gerritsen, die toen even werd waargenomen door Jos Vermunt. Het koor was op zoek naar versterking bij de mannen, volgens een advertentietje in de Apeldoornse Courant, ergens in september. ,,Jij houdt toch zo van Bach?’’, zei mijn vrouw Yvonne. ,,Niks voor jou?’’ Nou nee, zei ik, ik ga natuurlijk niet in een koor staan zingen. Maar een paar dagen later viste ik toch die krant uit de papierbak, belde koorsecretaresse Nel Keijzer, en op de eerstvolgende dinsdag stond ik daar in Irene. ,,Mooi’’, zei voorzitter Ben Lendering. ,,Ga maar bij de tenoren.’’ Die avond piepte ik daar wat mee, en kwam met keelpijn thuis. Dat wordt niks, zei ik, maar ik probeer het nog een keertje bij de bassen. En een week later viel het kwartje (voor de jongeren: het muntje van 25 cent), en ik was verkocht. Met een oefenbandje, een koptelefoon en de bladmuziek was ik toen twee maanden onaanspreekbaar thuis, maar ik zóng mee, in december, in het Weihnachtsoratorium.

Jos wilde niet blijven, die ging dirigeren in Den Haag. En toen kwam Joop Schets, die in een eerder stadium tijdens een gezamenlijk korenproject met Arnhem en Nijmegen al eens had toegezegd dat hij bereid was te helpen als het Bachkoor in problemen zou komen. Dat deed hij. Eerst eventjes de Matthäus Passion dirigeren, toen een serie sollicitanten voor de post van dirigent afkeuren, en toen toch maar zélf die post accepteren. Samen met Jos leidde hij in december 1995 onze benefietuitvoering van het Weihnachtsoratorium voor Bruno, en daarna was hij onze nieuwe vaste dirigent.

Voor een deel van het koor was dat even slikken, want Joop Schets was (en is) iemand die er geen doekjes om wond als hij niet tevreden was. Legendarisch is zijn reactie, tijdens een repetitie, na het zingen van een koorfragment door de sopranen alleen: ,,Mooi. Nu nog een keer, en dan met de gebitten ín.’’ Hilariteit bij de niet-sopranen, consternatie bij de sopranen, maar die deden het die volgende keer wél veel beter.

Schets was behalve dirigent ook docent. Hij leidde in zijn woonplaats (samen met zijn vrouw Jacqueline) zijn eigen hogeschool voor koordirectie en kerkmuziek. Daar hadden ook ettelijke leden van zijn koren in Arnhem, Rotterdam en Apeldoorn wel eens mee te maken: die konden, als ze geluk hadden, meezingen in het Thomaskoor, het oefenkoor van de school, waar leerling-dirigenten het vak op konden leren (en zelf werden ze ook geacht mee te zingen). Yvonne (die een jaartje na mijn entree in het Bachkoor ook lid werd) en ik deden dat een paar jaar. We werden gevraagd door Bas van den Heuvel, leerling van Joop, die als pianist een van de voorgangers van Hans Erik Dijkstra was, en in Gorinchem afstudeerde, en daarna zijn eigen weg in het Nederlandse korenlandschap zocht – die leidde, niet helemaal toevallig, onder meer terug naar Apeldoorn.
Maar ook ‘gewone’ koorleden konden profiteren van Joops docentschap: hij vertelde tijdens de repetities allerlei wetenswaardigs over de muziek die onderhanden genomen werd en over de componisten daarvan. Zelf heb ik daar ook nu nog veel profijt van bij het schrijven over muziek, iets dat op mijn pad kwam toen ik kunstredacteur werd van de Apeldoornse Courant en medewerker van muziekblad Luister, en ik ben Joop daar veel dank voor verschuldigd.

We hebben met Joop een aantal interessante muzikale avonturen beleefd. Niet alleen met het voor oratoriumkoren gangbare repertoire (de oratoria van Bach, de Messiah van Händel, het Requiem van Verdi, de Mis in c van Mozart, de Elias en Paulus van Mendelssohn, Die Schöpfung van Haydn enzovoort), maar ook en vooral met uitdagende composities van Poulenc, Schmidt, Honegger, Barbe, Britten, Zimmermann, Herzogenberg.

Nu, na 25 jaar Apeldoorn, komt er voor Joop Schets een afsluiting. Niet helemaal toevallig is dat met een uitvoering van de Matthäus Passion in de Grote Kerk, het werk waarmee hij op diezelfde locatie ook debuteerde bij Bachkoor Apeldoorn. Het ziet er wel anders uit: het koor opgedeeld volgens Venetiaanse maatstaf, een gevolg van (ook bij Joop) voortschrijdend inzicht in de uitvoeringspraktijk. Ik ben benieuwd.

En ik wens hem en Jacqueline een goed leven na ‘ons’ Bachkoor. En het Bachkoor een goed leven na Joop. Het zal met zijn opvolger (en voormalige leerling) Bas van den Heuvel in goede handen zijn.

René de Cocq (lid Bachkoor Apeldoorn 1994-2006) 

Zilveren erepenning voor dirigent Joop Schets

Brahms en Bernstein – Prachtige combinatie

Joh. Brahms – Ein Deutsches Requiem
L. Bernstein – Chichester Psalms

Bachkoor Apeldoorn o.l.v. Joop Schets, Heleen Koele, sopraan, Dave ten Kate, countertenor, Leon van Liere, tenor, Frans Fiselier, bas.
Begeleiding: Het Gelders Orkest

Gehoord: Orpheus, Apeldoorn, 15 november 2019

Door Maarten Mestrom

APELDOORN – In 1995 begon ik met recenseren voor de Apeldoornse Courant. In vrijwel dezelfde periode startte Joop Schets als dirigent bij het Bachkoor. Eerst heel even als invaldirigent, maar de klik met de ambitieuze zangers was er en al snel vormden Bachkoor en Schets een muzikale twee-eenheid. In de jaren die volgden leidde de muzikale aanpak van Schets, in combinatie met de musici van het Gelders Orkest, tot een groot aantal gedenkwaardige uitvoeringen. Uiteraard met als rode raad de jaarlijkse Matthäus. Maar daarnaast toonde Schets een doordachte en brede visie op oratoriumrepertoire en brak hij een lans voor minder bekende en minder voor de hand liggende werken, die altijd een uitvoering kregen waaruit beheersing van muzikale ambacht en doorleefd respect voor de intenties van de componist sprak.

En nu nadert dan het einde van het tijdperk Joop Schets. Nog één laatste Matthäus Passion in april en dan is het ‘over’. Dat confronteert de luisteraar met vergankelijkheid. Geen bestemming lijkt dichterbij maar is onbereikbaarder dan gisteren. Daarom was het mooi dat tijdens dit herfstconcert in het teken van het naderend afscheid Ein deutsches  Requiem van Johannes Brahms werd gecombineerd met de Chichester Psalms van Leonard Bernstein. Een Jood en een Duitser die beiden, ten diepste geïnspireerd door teksten uit (vooral) het Oude Testament, grootse composities schrijven, verschillend van muzikale vorm maar overeenkomstig in hun achterliggende idee: uiteindelijk staat de nietige mens met lege handen tegenover het Grote Mysterie van leven en dood waar hij zich – hopelijk in vertrouwen – aan moet overgeven. Het is de essentie van het leven en het levert steeds weer de mooiste muziek op. Ook Bernstein en Brahms gingen tot de bodem van hun compositorisch kunnen om de existentiële levensvraag in klank te vangen.

Herfstig
Brahms bouwt op vanuit een diepe stilte, met herfstige melodieën waar deze componist patent op lijkt te hebben. Ein deutsches Requiem heeft iets bezwerends met herhalende thema’s die je soms even het gevoel geven dat je naar Philip Glass zit te luisteren. Zoals het in een – weliswaar vrijzinnig maar toch – Christelijk oratorium betaamt, wordt de toehoorder met zijn sterfelijkheid om de oren geslagen tot de spreekwoordelijke laatste bazuin weerklinkt die verlossing en hoop aankondigt, in welke vorm dan ook. Het leverde fraaie passages op voor de kopersectie en zeer dankbare partijen voor de paukenist.
Na heel even een wankel begin bij de fluiten, klonk het hele orkest prachtig. Het blijft voor een koor lastig om in de grote zaal van Orpheus over het orkest heen te komen, zelfs al staan er 100 mensen uit volle borst te zingen. Toch was de gedekte koorklank artistiek gezien in Brahms verdedigbaar, het leidde tot een bezonken patina. Goed dat ervoor was gekozen de (vertaalde) tekst op een scherm te projecteren.

Jazztonaliteit
Niet alleen qua inhoud, ook qua tijdsduur laat het lange Ein deutsches Requiem zich prima combineren met de circa twintig minuten durende Chichester Psalms. Prachtige twintigste-eeuwse religieuze muziek en een waar luisteravontuur. Je hoort wendingen die even de gedachten doen dwalen richting The West Side Story – de beroemde musical van Bernstein – en begeleidende passages in de strijkers waarin de kleine terts – grote terts beweging; het mengen van majeur en mineur dat zo kenmerkend is voor jazz- en bluestonaliteit de compositie tot een archetype maakt voor de tijd van haar ontstaan.

Het gestemde slagwerk geeft het stuk een heel eigen kleur en de Psalms bevatten veel zeer originele passages zoals het solo-cellokwartet waarvan de stemmen worden overgenomen door de vier vocale solisten en de mooie – en spannende – trompetsolo aan het slot.

Tijdloos en bijzonder is het tweede deel, de solo voor countertenor op de tekst van Psalm 23. Buitengewoon fraai gezongen door countertenor Dave ten Kate. Mooi was ook de bijdrage deze avond van Heleen Koele met haar als altijd deemoedige en van pathos gespeende sopraan. Ook tenor Leon van Liere en bas Frans Fiselier leverden uitstekende bijdragen. Het koor kwam aan trefzekerheid en techniek tekort voor de finesses van deze moeilijke muziek maar het blijft een grote prestatie dat het überhaupt lukt om de Psalms op een behoorlijk niveau uit te voeren.

Na afloop van dit waardevolle herfstconcert ontving Joop Schets de Zilveren erepenning van de gemeente Apeldoorn uit handen van wethouder Detlev Cziesso als – terechte – blijk van waardering voor zijn bijdrage aan het culturele leven in Apeldoorn.

Verfijnde uitvoering van Matthäus Passion

Nog een keer (de laatste?) in de concertzaal van Orpheus: de Matthäus Passion door Bachkoor Apeldoorn, op vrijdag 12 april 2019. Een gedenkwaardige belevenis, niet in de laatste plaats door de steeds verder verfijnde interpretatie van dirigent Joop Schets, die met subtiele lichaamstaal koor en musici tot steeds verder toenemende expressiviteit weet te brengen.

Opvallend: de afgewogen dynamische contrasten in de verschillende rollen die het koor in het lijdensverhaal vervult. Van ingetogen melancholie tot grote emotionele scherpte, alle schakeringen komen vlekkeloos tot hun recht, van het verdriet na de kruisiging tot de woede en opwinding in de taferelen rond de arrestatie (Sind Blitze, sind Donner), de rechtszaak (Laszt ihn kreuzigen, Barrabam!).

Opvallend ook de ontwikkeling van de solisten, die in navolging van countertenor Dave ten Kate nu allemaal de arioso’s, aria’s en dialogen uit het hoofd zingen – ik herinner me nog die keer dat Ten Kate en sopraan Heleen Koele naast elkaar hun duet (So ist mein Jesus nun gefangen) zongen, Ten Kate uit het hoofd, Koele toen nog uit het boek. Dat evangelist (de uitstekende tenor Leon van Liere) en Christus (de weer indrukwekkende Hans Christian Hinz) nog wel de bladmuziek bij de hand houden, dat kan ik me voorstellen.

Een nieuw fenomeen: de boventiteling in hedendaags Nederlands. Dat maakt de uitvoering nog iets theatraler, samen met de mooie afwisseling in belichting van musici, solisten en koor. Theatraler, is dat erg? De chefs van Johann Sebastian Bach in Leipzig vonden van wel, die beoordeelden zijn Johannes en Matthäus Passion als veel te veel leunend op de in die jaren steeds verder oprukkende opera. Wij kijken daar nu anders tegenaan: het lijdensverhaal is immers tegelijk ook een aansprekend menselijk drama, en dat aspect mag best een rol spelen in een uitvoering.

Zeker in een theater als Orpheus; bij een uitvoering in een kerk ligt dat duidelijk anders. Dat de boventiteling volgend jaar terugkomt in de Grote Kerk lijkt me niet alleen technisch onmogelijk (daar hebben lang niet alle bezoekers goed zicht op wat zich bij zangers en musici afspeelt), maar ook ongewenst.

De manier waarop het deze keer werd gedaan vervulde wel goed de doelstelling: lang niet alle oude Duitse tekst is meteen begrijpelijk (als het in gezongen vorm al verstaanbaar is), en de ontwikkelingen zijn zo beter te volgen. Als het er ooit nog van komt het weer te doen: er zit één foutje in, waar ‘mij’ staat inplaats van ‘mijn’.

Tenslotte nog even een kanttekening bij het solistenkorps van deze uitvoering. Daar vallen weinig kritische noten bij te maken, behalve bij Dave ten Kate. Die zingt wel heel zuiver en doorleefd, maar zijn stem is toch eigenlijk iets te klein voor zo’n grote ruimte, en zijn neiging tot sterk vibrato wil nog wel eens doorslaan naar bibberig.

     René de Cocq